
Jurisprudentie
AU0112
Datum uitspraak2005-07-22
Datum gepubliceerd2005-07-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502510/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2005-07-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502510/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 29 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Deventer, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 mei 2004, het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Linderveld" vastgesteld.
Uitspraak
200502510/2.
Datum uitspraak: 22 juli 2005
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting "Stichting werkgroep industrieterrein Linderveld", gevestigd te Deventer,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2004 heeft de gemeenteraad van Deventer, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 mei 2004, het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Linderveld" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 februari 2005, kenmerk RWB/2004/2514, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft onder meer verzoekster bij brief van 4 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 april 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 mei 2005.
Bij eerstgenoemde brief heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 juni 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zwolle, en ing. A.E. Haag, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Deventer, vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en ing. E.J. Ponteyn, mr. A.J. Nijman en drs. J.H. Veeneman, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Met het plan wordt beoogd de aanleg van een bedrijventerrein mogelijk te maken voor de reguliere, lokale bedrijvigheid.
2.3. Verzoekster stelt een spoedeisend belang te hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. Zij heeft in haar beroepschrift onder meer gesteld dat het plangebied in de landelijke ecologische hoofdstructuur en in een intrekgebied voor waterwinning ligt, te groot van omvang is, onvoldoende alternatieve vestigingslocaties zijn onderzocht, de behoefteraming onjuist is, de N348 als ontsluitingsweg voor het terrein onvoldoende is, geen watertoets op het plan is uitgevoerd, de luchtkwaliteit van het gebied onvoldoende bij de besluitvorming is betrokken, onvoldoende onderzoek is gedaan naar de flora en fauna in het gebied en het woon- en leefklimaat van de nabij gelegen woonwijk zal worden aangetast. Zij stelt dat de Afdeling zich over deze aspecten dient uit te spreken voordat tot uitvoering van het plan wordt overgegaan. Verzoekster vreest onomkeerbare gevolgen voor het gebied.
2.4. Het plangebied ligt ten noordoosten van het bestaande stedelijke gebied van Deventer en heeft een omvang van ongeveer 85/90 hectare. De afstand tussen het bedrijventerrein en de meest nabijgelegen woonwijk is meer dan 200 meter. Het plan staat aan de randen bedrijven toe in de milieucategorie 1 of 2 als bedoeld in de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij het plan en verder ten hoogste in de milieucategorie 3. Voor bedrijven in milieucategorie 3 adviseert de Brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een afstand van 100 meter tot een rustige woonwijk.
Op de kaart bij het streekplan is het gebied globaal aangeduid als "ontwikkelingsrichting werken na 2010: tevens reservelocatie voor 2000-2010" en niet als groene hoofdstructuur. Niet aannemelijk is gemaakt dat de op rijksniveau globaal begrensde groene hoofdstructuur in het streekplan ten onrechte, dan wel op onjuiste wijze is geconcretiseerd.
Verder vermeldt het streekplan dat in het gebied voor de periode tot 2020 minimaal zo'n 160 hectare bedrijventerrein ontwikkeld moet worden, omdat er vanaf 2000 in Deventer nauwelijks nog uit te geven bedrijventerrein zal zijn, en dat het in ontwikkeling zijnde terrein 'Colmschate-Noord' - thans Linderveld - (circa 50 ha) voor de meer reguliere, locale bedrijvigheid verder in noordelijke richting is uit te breiden. Niet is komen vast te staan dat de behoefte aan bedrijventerrein inmiddels sterk afwijkt van die waarvan bij de vaststelling van het streekplan is uitgegaan. Aan het MER, waarover de Commissie voor de m.e.r. een positief oordeel heeft gegeven - ligt een onderzoek naar alternatieven ten grondslag.
Ter zitting heeft verweerder verduidelijkt dat de aanleg van het bedrijventerrein de functie van waterintrekgebied niet zal verstoren en - mede door het treffen van compenserende maatregelen - evenmin zal leiden tot een verstoring van de waterhuishouding in het gebied. Verzoekster heeft de juistheid van het standpunt van verweerder niet, dan wel onvoldoende, weersproken.
Voor het uitvoeren van het plan heeft de gemeente een aantal ontheffingen op grond van de Flora- en Faunawet verkregen. Ter zitting heeft de gemeenteraad van Deventer aangegeven de uitvoering te zullen stilleggen, zodra blijkt dat aanvullende ontheffingen nodig zijn.
Dat de ontsluiting van het terrein via de N348 ondeugdelijk zou zijn, is niet aannemelijk geworden. Daarbij is in aanmerking genomen dat die weg een rechtstreekse aansluiting op de A1 geeft en deel uitmaakt van de hoofdwegenstructuur van Deventer.
De luchtkwaliteit van het gebied is betrokken in het MER en aanvullend onderzocht in het rapport "Luchtkwaliteit Bedrijvenpark Linderveld, onderzoek ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan" van 28 oktober 2003. Dat de daarin gestelde conclusie dat zowel de jaargemiddelde grenswaarden als de 24 uurgemiddelde grenswaarden niet zullen worden overschreden, onjuist zou zijn, is voorshands niet aannemelijk gemaakt.
2.5. De gemeenteraad en verweerder hebben het belang bij een onmiddellijke inwerkingtreding van het plan beklemtoond. Zij hebben opgemerkt dat sinds 2000 nagenoeg geen uitgeefbaar bedrijventerrein meer beschikbaar is geweest, terwijl uit de economische groeiscenario's van het Cultureel Planbureau en historische uitgiftecijfers, volgt dat de gemiddelde behoefte aan bedrijventerreinen ongeveer 7 hectare per jaar is. Uitvoering van het plan maakt ook sanering mogelijk van oude bedrijventerreinen in de nabijheid van woningen, waardoor binnenstedelijke knelpunten kunnen worden opgelost.
2.6. Ter zitting heeft de gemeenteraad desgevraagd gesteld dat de werkzaamheden, hangende het onderzoek door de Afdeling in de bodemprocedure, beperkt zullen blijven tot het bouwrijp maken van de grond, het graven van een waterplas en het opbrengen van een - ongeveer 50 tot 80 centimeter hoge - laag grond. Uitgifte van bouwkavels zal niet plaatsvinden.
2.7. Nu de Voorzitter gelet op het hiervoor onder 2.4. overwogene niet de overtuiging heeft gekregen dat het besluit omtrent goedkeuring in de bodemzaak op wezenlijke onderdelen niet in stand zal kunnen blijven, of dat anderszins op de in het plan vervatte locatie de aanleg van een bedrijventerrein planologisch onmogelijk zal blijken te zijn en de uitvoering van het plan beperkt zal blijven tot de onder 2.6. vermelde activiteiten, ziet de Voorzitter onvoldoende aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek hiertoe dient dan ook te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, in tegenwoordigheid van E.J. Nolles, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Nolles
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2005
291-425.